Diesel of benzine

Wat hij wil: de felste gladiator zijn van het park, de bal hard wegtrappen, over de garage als het moet, met zijn hoofd in zijn nek het grijs uit de lucht kijken, snode plannen beramen met zijn vriend. Wat hij niet wil: de weg afleggen van zetel tot tafel, op zijn stoel gaan zitten en zijn huiswerk maken. Hij staat op zijn hoofd in de zetel en kijkt naar de zoveelste herhaling van Heidi in de bergen. Al drie keer heb ik hem bij me geroepen, maar het kind veinst tijdelijke hardhorigheid. Dus voeg ik wat dreiging in mijn stem toe: “Kom, prins! Nu!”  “Ik kom niet!” bijt hij me toe.
Misschien voelt hij het, de halfhartigheid in mijn vraag. Kinderen hebben bijzondere antennes: zij registreren feilloos de twijfel die zich regelmatig schuilhoudt achter de woorden van volwassenen. Ik herinner me ineens een voorval. In een ver verleden vloog op een zonnige zomerdag mijn neef met schommel en al tegen mijn hoofd. Een roestige spijker boorde zich een weg naar mijn schedel. Van de leraar kreeg ik een bundel lege rekenblaadjes als geschenk. Die had hij tussen de bladeren van verschillende boeken in mijn lessenaar terug gevonden, alwaar ik ze ijverig verstopt had. Een hersenschudding dwarsboomde dus mijn briljante plan. De week voordien was het al bijna misgelopen toen mijn door enig schuldgevoel gedreven, vermoeid zieltje tijdens een slaapwandeling iets gebrabbeld had over rekenblaadjes, maar mijn moeder, opgelucht omdat ik in een boog rond de cirkelzaak in de gang was gelopen, had aan die bekentenis verder geen betekenis gegeven. Het mag dus duidelijk zijn dat ik bereid was om ver te gaan om aan dat vermaledijde huiswerk te ontsnappen en ik heb lang in de waan geleefd dat ik deze kwelling voorgoed achter me gelaten had. Maar niets is minder waar, want de goede oude tijd waarin je als kind zielsalleen zat af te zien boven die beduimelde taal- en rekenblaadjes is voorgoed voorbij.
En zo ben ik hier beland, drieënveertig jaar oud, roepend naar mijn blozende zoon die niet ver van zijn moederlijke boom gevallen is. Ik zet nog wat kracht bij. Daar komt hij aangesloft. Lijdzaam. Boos. Op mij ook, want ik zit mee in het complot. Wijselijk negeer ik alle lichaamstaal en hou met geforceerde monterheid mijn hand op de tekst in de onderste balk van de voedingsdriehoek.
‘Wat is dit?’ vraag ik, en probeer zo bemoedigend mogelijk te klinken.
Hij slaat zijn armen over elkaar en kijkt weg.
‘Ik weet het niet. En ik wil het niet weten.’
Ik slik snel de opkomende waaromvraag in, omdat ik weet waar het antwoord toe leiden kan. Deze torenhoge berg van weerstand ben ik nu al weken aan het beklimmen en de uitputting slaat toe. Ik verlang naar vlakke bodem.
‘Dit is bewegen,’ zeg ik toegeeflijk. ‘Zeg mij even na, prins, dan onthoud je het beter: bewegen.’
‘Tetegel,’ zegt hij en laat een straal speeksel op de tafel druipen.
Ik loop leeg, alsof er iemand een stop uit me getrokken heeft, leg als een kind mijn hoofd op het schrift en mompel gekweld:
‘Dit houd ik niet meer vol, zoon. Echt niet. Ik wil je helpen. Maar dit houd ik niet meer vol.’
Als ik getergd opkijk, zie ik een traan over zijn wang lopen. En er volgen er nog. Een stroom. Niet meer tegen te houden. En met het water komen de woorden, gierend, met lange uithalen.
“Ik ben dom, mama, ik ben stom. De stomste van de wereld. Ik kan niets. Ik kan helemaal niets.”
En er is meer, over mijn bezwaren heen gaat hij verder, het moet eruit. Ze hebben hem langs de slimste jongen van de klas gezet. Die schrijft als een sneltrein, maakt geen fouten en weet alles.
“Ik word er zo zenuwachtig van, mama, want dan wil ik ook zo snel, en dat gaat niet, en dan maak ik nog meer fouten en dan moet ik opnieuw en dan zit ik helemaal achter en dan word ik nog zenuwachtiger en ik heb al geprobeerd om niet te kijken, maar mijn hoofd kijkt toch en …”
Prins legt zijn hoofd tegen mijn schouder. Ik aai hem. Ik weet wat me te doen staat: ik laat mij inspireren door de film cars en vertel mijn kind een verhaal. Dit is de korte versie:
“Er waren eens twee auto’s. De ene heette Kwikkel en reed op diesel. De andere reed op benzine en heette Kwakkel. De vrienden hadden een schatkist gevonden, met twee sloten erop. Ze moesten dus op zoek naar twee sleutels. Gelukkig vonden ze ook twee schatkaarten. De vrienden gingen uit elkaar, elk op zoek naar een schatkaart. Kwikkel racete er als de bliksem vandoor. Kwakkel was iets trager en reed ook al eens verkeerd. Je kan al raden dat Kwakkel als eerste zijn sleutel vond en als eerste terug aan de schatkist stond. Maar zoals ik al zei, had hij de tweede sleutel nodig om de schatkist te openen. Kwikkel was er ondertussen ook in geslaagd om de sleutel te vinden en een halfuurtje later kwam hij blij aangetuft en konden ze samen de kist openmaken.”
Mijn zoon kan terug glimlachen. Hij vraagt niet eens wat er in de kist zit. Met nieuwe moed beklimmen we de voedingsdriehoek.
Ik was dit voorval al haast vergeten, maar gisteren zag ik toevallig op het internet een artikel met als titel: ‘diesel steekt benzine voorbij’.
“Zoon,” zei ik 's avonds. “Moet je nu eens wat weten?”

Reacties

Anneke zei…
Zo ontroerend mooi. Als immer.
Ann zei…
Bedankt, Anneke
Fabiola zei…
Weer met veel plezier gelezen, Ann. En het was zo herkenbaar voor mij, want ik ben als hardloopster net een oude diesel. Ik kom langzaam op gang, en heb altijd zo'n 4-5 km nodig om warm te worden en lekker te lopen, terwijl anderen als een speer van start gaan. Je eigen tempo vinden en je kracht indelen, daar gaat het om, en dan haal je met gemak de finish. Of, zoals mijn coach altijd zegt, 'van achter zijn de eenden vet':-))
Ann zei…
Ben zelf ook een diesel (ook in het lopen - doe wel geen lange afstanden). Leuke uitdrukking, kende ik nog niet ;-)

Populaire posts van deze blog

Week in stukjes

Boek: smaakmaker (1)

Gedeelde slaap