Soms vergeten we de liefde
Om twee uur stap ik van de trein en klimt opa de
ladder op. De zon schijnt. Opa probeert op het dak een latje vast te zetten. De
ladder schuift. De hersenen werken razendsnel, maar de reactie volgt trager.
“Opa is gekwetst. We moeten nog even wachten op nieuws vanuit het ziekenhuis.” Ik formuleer mijn zinnen voorzichtig, want prins is een gevoelig en fantasierijk kind. Poppy slaat haar handen dramatisch voor haar mond. Prins informeert naar de hoofdwonde. Of ze J-of L-vorming is. Hij plaatst wijsvinger en duim op zijn voorhoofd ter verduidelijking.
Voor het eerst sinds ik laat werk op woensdag blijven de kinderen niet slapen bij oma en opa. Ze mogen wel even op bezoek. Voor de geruststelling. ‘De wonde is C-vormig,’ laat prins me weten, als ik me bij hen voeg.
Even later zwaait opa ons dapper uit met één arm. Het wit verband op zijn neus steekt scherp af tegen de gebruinde huid. Een indrukwekkend litteken, bedenk ik met iets van plaatsvervangende pijn. Het is stil op de achterbank van de auto.
“Met die witte neus lijkt opa een beetje op een koalabeertje,” zeg ik wanneer we wegrijden.
Het blijft stil. We zwaaien terug en wanneer we de straat oprijden, zegt poppy met een dun stemmetje:
“Ik heb tranen voor opa.”
Ik draai me half om, leg mijn hand op haar knie en zie nog net hoe ze met de muis van haar hand het water wegveegt. Prins kijkt stug uit het raam en zwijgt. Maar ’s avond in bed, verzucht hij na het gebruikelijke, heimelijke denkwerk enigszins opgelucht: “Ik ben zo blij dat mijn vriend terug thuis is.”
Soms vergeten we de liefde omdat ze zo daar is, zo stilletjes, zo vlak voor onze neus. De dagen ritselen voorbij. De zon blijft duren. We denken overmoedig dat alles blijft duren. En dan schuift onverwachts een ladder onderuit. We schrikken. We wachten. We halen opgelucht adem. Want het had erger kunnen zijn. Het had veel erger kunnen zijn. En dan zien we het weer. We staan stil bij de veilige nesten waaruit we gevlogen zijn en waar wij altijd opnieuw zo welkom zijn.
(Bedankt oma, opa, moeke en vake.)
“Opa is gekwetst. We moeten nog even wachten op nieuws vanuit het ziekenhuis.” Ik formuleer mijn zinnen voorzichtig, want prins is een gevoelig en fantasierijk kind. Poppy slaat haar handen dramatisch voor haar mond. Prins informeert naar de hoofdwonde. Of ze J-of L-vorming is. Hij plaatst wijsvinger en duim op zijn voorhoofd ter verduidelijking.
Voor het eerst sinds ik laat werk op woensdag blijven de kinderen niet slapen bij oma en opa. Ze mogen wel even op bezoek. Voor de geruststelling. ‘De wonde is C-vormig,’ laat prins me weten, als ik me bij hen voeg.
Even later zwaait opa ons dapper uit met één arm. Het wit verband op zijn neus steekt scherp af tegen de gebruinde huid. Een indrukwekkend litteken, bedenk ik met iets van plaatsvervangende pijn. Het is stil op de achterbank van de auto.
“Met die witte neus lijkt opa een beetje op een koalabeertje,” zeg ik wanneer we wegrijden.
Het blijft stil. We zwaaien terug en wanneer we de straat oprijden, zegt poppy met een dun stemmetje:
“Ik heb tranen voor opa.”
Ik draai me half om, leg mijn hand op haar knie en zie nog net hoe ze met de muis van haar hand het water wegveegt. Prins kijkt stug uit het raam en zwijgt. Maar ’s avond in bed, verzucht hij na het gebruikelijke, heimelijke denkwerk enigszins opgelucht: “Ik ben zo blij dat mijn vriend terug thuis is.”
Soms vergeten we de liefde omdat ze zo daar is, zo stilletjes, zo vlak voor onze neus. De dagen ritselen voorbij. De zon blijft duren. We denken overmoedig dat alles blijft duren. En dan schuift onverwachts een ladder onderuit. We schrikken. We wachten. We halen opgelucht adem. Want het had erger kunnen zijn. Het had veel erger kunnen zijn. En dan zien we het weer. We staan stil bij de veilige nesten waaruit we gevlogen zijn en waar wij altijd opnieuw zo welkom zijn.
(Bedankt oma, opa, moeke en vake.)
Reacties
Ik hoop wel dat het niet nodig zal zijn je mooie zinnen hiervoor te gebruiken.
Wens m sterkte en beterschap.