Beetjes Frankrijk (2)
Al dat groen rondom ons en daar op de heuvel het
dorpje Cornillon. Eén enkele onzichtbare weg met blikkerende autootjes die het
uitzicht in een rechte horizontale lijn doorklieft, maar het lijkt allemaal
niet echt, onbeduidend, schattig, auto’s
in speelgoedformaat. Je zou niet verwonderd zijn als uit het blauw ineens een
grote kinderhand tevoorschijn zou komen om met de minivoertuigjes te spelen.
Wij mogen klein en zorgeloos zijn in deze omgeving.
Ik lees ‘dagboek zonder data’ terwijl mijn zus de twee eerste hoofdstukken van mijn manuscript op haar knieën heeft. Ik moet me bedwingen om niet voortdurend te vragen hoever ze al zit. Het boek van Enid Bagnold is vertaald door Erwin Mortier. In de inleiding schrijft hij dat men haar vroeg waarom iemand schrijft. Zij antwoordde: ‘Het is de vloeiende reden om te leven.’ Ik ben al verkocht.
"... achter hen, onder hen, bezit ik die taaie, geheime vrijheid van een instituut, die als de wind door me heen jaagt en mijn gemoed optilt als een herfstblad." (Bagnold)
Ik lees nog steeds. De wind lijkt met alle blaadjes van de boom afzonderlijk te spelen. De kinderen in het bad doen alsof ze elkaar redden. Er zijn geen wolken. Ik lees. De kinderen spelen bommetje en het water spat omhoog. De wind aait mijn armen en ik kijk naar het blije gelaat van mijn kleine, bleke prins die ook in het water zijn shirt draagt om niet te verbranden. Ik lees. De wind tilt de lange blonde haren van peutertje pauw op. Ze heeft haar pauwenkreet verloren maar aan dramatische expressie gewonnen. Ze zijn allemaal net iets anders na een jaar. Nichtje is ondertussen een hoogpotige, knappe hinde geworden die met een stoïcijnse blik het kindergejoel kan overzien maar er net zo goed nog aan mee kan doen. Zus is twee voortanden en een groot stuk van haar jaloezie kwijt. En de jongens staan elkaar niet meer naar het leven.
De mannen hebben hun bakboter vergeten en offeren zich nu op om terug te rijden en een welverdiende pint te gaan pakken in het dorp. Ik lees. De jongens spelen DJ. Door de open ramen waait Gers Pardoen ons toe: ik neem je mee-e-e-e-e-ee. Prins komt ons vragen naar verzoeknummers. De keuze is beperkt. Dromerijen en voetballen staat zijn muziekkennis enigszins in de weg, bedenk ik. Poppy slaat als ik ter afkoeling in het lage water ga haar benen om mij heen. Ik ben de bandjes vergeten maar die heeft ze niet meer no-ho-ho-dig, want ze is een waterrat zoals iedereen in de familie, behalve die arme sullige ik. Het beeld bij uitstek van haar deze vakantie: voortdurende springend in het water en die ene keer per ongeluk duikend, omdat ze haar vader nadeed, breed lachend en proestend boven komend en in één theadrale beweging de duikbril op haar hoofd duwend om dan weer richting trapje te zwemmen. Het genot van de herhaling.
“…vannacht aan elke tak een ster, en een ongenaakbare maan scheen genadeloos…” (Bagnold)
Ik hoor nichtje per ongeluk druikbil zeggen en ik lach vanbinnen de kriebelige lach van kinderen na een flauwe grap. En ik zie hoe de zon zich door mijn glas wijn smijt in twee dansende sterren op de gele terrastegels. Ze bewegen, zeg ik. Het is de wind, zegt mijn zus, de navorser.
Op het terras ligt er van alles zomaar te liggen: een omgekeerde pet, twee slippers, een stripverhaal, een slordige handdoek, een groene duikbril – druikbil – met twee kikkertje aan de bovenkant, een roze borstel met de stekelrug omhoog, een opblaasbare grijnzende krokodil langs de klimop, een flesje factor 20, een flesje factor 50, een plastieken doosje, het tasje met duikspullen van nichtje, een stuk waterpistool op de rand.
“Ik hou van mensen die dingen opmerken.”(Bagnold)
Ik lees en de wind kietelt aan mijn tenen en de lucht is blauw en ik bedenk dat ik verleden jaar Tonio las en nu weer iets over oorlog, alsof ik mezelf moet straffen voor al dat blauw en die wind en de sterren van mijn wijn. Ik duw de sigarettenpeuken in de gaatjes tussen vier tegels want straks, ooit als ik recht sta of iemand mij recht takelt, zal ik ze wel opruimen. Ik lees en plet per ongeluk een vliegje tussen twee bladzijden en als ik aantekeningen maak doet de zon mee in een lange sierlijke schaduw over mijn blad. Ik lees en zus klapt mijn manuscript dicht en zegt dat het goed is.
Ik lees ‘dagboek zonder data’ terwijl mijn zus de twee eerste hoofdstukken van mijn manuscript op haar knieën heeft. Ik moet me bedwingen om niet voortdurend te vragen hoever ze al zit. Het boek van Enid Bagnold is vertaald door Erwin Mortier. In de inleiding schrijft hij dat men haar vroeg waarom iemand schrijft. Zij antwoordde: ‘Het is de vloeiende reden om te leven.’ Ik ben al verkocht.
"... achter hen, onder hen, bezit ik die taaie, geheime vrijheid van een instituut, die als de wind door me heen jaagt en mijn gemoed optilt als een herfstblad." (Bagnold)
Ik lees nog steeds. De wind lijkt met alle blaadjes van de boom afzonderlijk te spelen. De kinderen in het bad doen alsof ze elkaar redden. Er zijn geen wolken. Ik lees. De kinderen spelen bommetje en het water spat omhoog. De wind aait mijn armen en ik kijk naar het blije gelaat van mijn kleine, bleke prins die ook in het water zijn shirt draagt om niet te verbranden. Ik lees. De wind tilt de lange blonde haren van peutertje pauw op. Ze heeft haar pauwenkreet verloren maar aan dramatische expressie gewonnen. Ze zijn allemaal net iets anders na een jaar. Nichtje is ondertussen een hoogpotige, knappe hinde geworden die met een stoïcijnse blik het kindergejoel kan overzien maar er net zo goed nog aan mee kan doen. Zus is twee voortanden en een groot stuk van haar jaloezie kwijt. En de jongens staan elkaar niet meer naar het leven.
De mannen hebben hun bakboter vergeten en offeren zich nu op om terug te rijden en een welverdiende pint te gaan pakken in het dorp. Ik lees. De jongens spelen DJ. Door de open ramen waait Gers Pardoen ons toe: ik neem je mee-e-e-e-e-ee. Prins komt ons vragen naar verzoeknummers. De keuze is beperkt. Dromerijen en voetballen staat zijn muziekkennis enigszins in de weg, bedenk ik. Poppy slaat als ik ter afkoeling in het lage water ga haar benen om mij heen. Ik ben de bandjes vergeten maar die heeft ze niet meer no-ho-ho-dig, want ze is een waterrat zoals iedereen in de familie, behalve die arme sullige ik. Het beeld bij uitstek van haar deze vakantie: voortdurende springend in het water en die ene keer per ongeluk duikend, omdat ze haar vader nadeed, breed lachend en proestend boven komend en in één theadrale beweging de duikbril op haar hoofd duwend om dan weer richting trapje te zwemmen. Het genot van de herhaling.
“…vannacht aan elke tak een ster, en een ongenaakbare maan scheen genadeloos…” (Bagnold)
Ik hoor nichtje per ongeluk druikbil zeggen en ik lach vanbinnen de kriebelige lach van kinderen na een flauwe grap. En ik zie hoe de zon zich door mijn glas wijn smijt in twee dansende sterren op de gele terrastegels. Ze bewegen, zeg ik. Het is de wind, zegt mijn zus, de navorser.
Op het terras ligt er van alles zomaar te liggen: een omgekeerde pet, twee slippers, een stripverhaal, een slordige handdoek, een groene duikbril – druikbil – met twee kikkertje aan de bovenkant, een roze borstel met de stekelrug omhoog, een opblaasbare grijnzende krokodil langs de klimop, een flesje factor 20, een flesje factor 50, een plastieken doosje, het tasje met duikspullen van nichtje, een stuk waterpistool op de rand.
“Ik hou van mensen die dingen opmerken.”(Bagnold)
Ik lees en de wind kietelt aan mijn tenen en de lucht is blauw en ik bedenk dat ik verleden jaar Tonio las en nu weer iets over oorlog, alsof ik mezelf moet straffen voor al dat blauw en die wind en de sterren van mijn wijn. Ik duw de sigarettenpeuken in de gaatjes tussen vier tegels want straks, ooit als ik recht sta of iemand mij recht takelt, zal ik ze wel opruimen. Ik lees en plet per ongeluk een vliegje tussen twee bladzijden en als ik aantekeningen maak doet de zon mee in een lange sierlijke schaduw over mijn blad. Ik lees en zus klapt mijn manuscript dicht en zegt dat het goed is.
Reacties
groet, Johan.