Gekrompen
Ik neem plaats in de bus op het zitje achter de ruimte die voorzien is voor de kinderwagens. Een slechte keuze. Mijn voeten raken de vloer niet. Als ik mijn zitvlak naar voren schuif, kan ik eventueel met de tippen van mijn schoenen de grond kussen. Ik ben geen vijftien jaar meer en schuif mijn zitvlak snel terug naar achteren. Telkens wanneer de bus vertraagt of versnelt, wiebelen mijn benen. Ik lijk wel zes.
Vijf minuten eerder spreek ik aan de bushalte een roodharige vrouw aan. Ze lijkt op iemand van heel lang geleden, maar ze is het niet. Dat laat ze me uiterst minzaam weten. “Ik organiseerde daar toen een tekenatelier,” ratel ik verder tegen de vrouw, die zo klein mogelijk glimlacht en af en toe haar frêle schouders ophaalt. Ze heeft precies dezelfde bos rode krullen en dezelfde felblauwe ogen met donker aangezette wuivende wimpers. Waarom doet ze nu zo moeilijk? Waarom kan ze niet gewoon die vrouw van toen zijn?
Eenmaal in de bus diept ze uit haar tas een agenda van een indrukwekkend formaat op en begint ijverig aantekeningen te maken, mogelijk over een labiele lesbienne aan een bushalte. Mijn agenda is nog niet half zo dik als die van haar en mijn benen flapperen willoos heen en weer.
Een kwartiertje daarvoor zat er op het werk een man tegenover mij. Vanonder duistere wenkbrauwen staarde hij me aan alsof hij me wilde opeten. Die man zat daar niet vrijwillig. “Ik doe wat ik moet doen,” zei hij en leek een grom in zijn keel te onderdrukken. “U bent een insect,” liet zijn blik me weten. “Het soort dat je net zo goed even kunt opeten. Niet omdat je het beestje graag lust, maar simpelweg om er vanaf te zijn. Daarnet zat het ongediertje er nog. Hap. Slik. En kijk eens aan: weg vliegje.”
Even later zit ik in de bus met slingerende pootjes. Ik moet gekrompen zijn. Ik ben Alice. Alice in Liefdeloosland. De hele busreis bedenk ik manieren om te groeien. Grabbel naar figuurlijke grootmakers in mijn geheugen. Speur naar situaties waarin ik kortstondig reuzin was. Wanneer de bus zuchtend aan mijn eindhalte stopt, spring ik van mijn stoel en struikel de trapjes af. Ik weet wat me te doen staat: als een hazewind naar huis rennen en me daar terug groot laten kussen.
Vijf minuten eerder spreek ik aan de bushalte een roodharige vrouw aan. Ze lijkt op iemand van heel lang geleden, maar ze is het niet. Dat laat ze me uiterst minzaam weten. “Ik organiseerde daar toen een tekenatelier,” ratel ik verder tegen de vrouw, die zo klein mogelijk glimlacht en af en toe haar frêle schouders ophaalt. Ze heeft precies dezelfde bos rode krullen en dezelfde felblauwe ogen met donker aangezette wuivende wimpers. Waarom doet ze nu zo moeilijk? Waarom kan ze niet gewoon die vrouw van toen zijn?
Eenmaal in de bus diept ze uit haar tas een agenda van een indrukwekkend formaat op en begint ijverig aantekeningen te maken, mogelijk over een labiele lesbienne aan een bushalte. Mijn agenda is nog niet half zo dik als die van haar en mijn benen flapperen willoos heen en weer.
Een kwartiertje daarvoor zat er op het werk een man tegenover mij. Vanonder duistere wenkbrauwen staarde hij me aan alsof hij me wilde opeten. Die man zat daar niet vrijwillig. “Ik doe wat ik moet doen,” zei hij en leek een grom in zijn keel te onderdrukken. “U bent een insect,” liet zijn blik me weten. “Het soort dat je net zo goed even kunt opeten. Niet omdat je het beestje graag lust, maar simpelweg om er vanaf te zijn. Daarnet zat het ongediertje er nog. Hap. Slik. En kijk eens aan: weg vliegje.”
Even later zit ik in de bus met slingerende pootjes. Ik moet gekrompen zijn. Ik ben Alice. Alice in Liefdeloosland. De hele busreis bedenk ik manieren om te groeien. Grabbel naar figuurlijke grootmakers in mijn geheugen. Speur naar situaties waarin ik kortstondig reuzin was. Wanneer de bus zuchtend aan mijn eindhalte stopt, spring ik van mijn stoel en struikel de trapjes af. Ik weet wat me te doen staat: als een hazewind naar huis rennen en me daar terug groot laten kussen.
Reacties
je buddy van de schrijfdag alias Louise alias meisje van dertig ;-)