Week in stukjes
1.
Met de autobiografie van Roald Dahl in een zakje wandel ik de Standaard boekhandel uit en denk aan een uitspraak die Dahl ooit deed : “Above all, watch with glittering eyes the whole world around you because the greatest secrets are always hidden in the most unlikely places.” Laat ik dat maar eens doen in plaats van blind, in gedachten verzonken rond te wandelen, bedenk ik, en kijk ongegeneerd naar een man die tegen de gevel van een huis geleund staat. Zijn linkermouw is leeg, stel ik geïnteresseerd vast, en hij steekt een beetje zielig in de zak van zijn anorak. De man staart me dreigend aan alsof ik de arm eigenhandig van zijn magere lijf heb afgedraaid. Ik begrijp zijn frustratie. Stel dat hij een vreselijke vrouw heeft. Hij zou zelfs niet eens in staat zijn om haar eigenhandig de strot dicht te pitsen. Begrijp me niet verkeerd: hij zou zoiets nooit doen, nog geen vlieg wenst hij kwaad toe. Maar het feit dat er ineens zoveel minder opties zijn. Dat wringt.
2.
In de krant lees ik een variatie op ‘de jager vond het konijn, maar het konijn vond van niet’: ‘Dominque Strauss-Khan vond de dienstmeid, maar zij vond van niet.’ Of hoe een ‘straussvogel’ zijn geile kop in het zand steekt.
3.
Bij een wijntje bedenken wij, vrouwen soms dingen. Stel dat god bestaat. Stel dat hij zijn handen in de grond stak en een mengsel maakte met yin en yang en flubber en blubber – wij verzinnen ingrediënten maar zeker zijn we er niet van, want het recept is net zoals dat van cola een goed bewaard geheim. Van die massa klei maakte hij allerlei dingen. Wat struiken en bomen om te oefenen. En later ook vissen en vogels en een dinosaurus. Hij ging tekeer als een razende kunstenaar. Zonder één enkele plaspauze. Stel nu dat hij een geniale inval kreeg: laat ik zoiets maken met een neus en een mond en twee ogen, twee armen, twee benen. Hij was goed op dreef. Er was geen houden meer aan. Stel nu eens dat hij moe werd. Wij denken bij het derde glas wijn dat het werkelijk zo is gegaan. Hij wilde zijn levenswerk afronden. Trouwens, de klei was helemaal op. Het moest maar goed zijn. Stel dat hij nog een laatste keer naar de vrouw en de man keek en teleurgesteld vloekte: 'Miljaar, nu zie ik het, die man is nog niet af.' Wij vermoeden dat god toen nog in zeven haasten een nieuw mengsel maakte en wat experimenteerde met basale vormen. De fut was er helaas uit, dus heeft hij uiteindelijk het slurfje er wat inspiratieloos aan vastgeplakt. Tevreden was hij niet: er was ten eerste het kleurverschil en het wiebelde zo vreemd bij het wandelen. Wij denken dat god toen eens gegaapt heeft en het maar zo gelaten heeft. Het was ondertussen immers zondag.
4.
De schrijfdag wordt afgesloten met schuimwijn. Op de trein naar huis zit ik naast een mooi opgemaakte moslima. Haar moeder tegenover me lacht me vriendelijk toe. Ik ben me zeer bewust van de dranklucht die ik in dit vroege avonduur verspreid en probeer zo weinig mogelijk in en uit te ademen.
5.
Ik ben met het linkse been uit bed gestapt en ben er vervolgens mee naar mijn werk aan het wandelen. Bots bijna tegen een jonge man die uit de voordeur van een huis komt gestapt. Op zijn schouder zit een groene dwergpapegaai. Een beetje verderop staart de deur van mijn werkplek me duister aan. Ik zoek lusteloos naar de sleutels en kan het niet laten om over mijn schouder heen nog even naar de jongen te kijken. Kwestie van mezelf wat op te vrolijken, want persoonlijk kom ik niet iedere dag een jongen met een papegaai op zijn schouder tegen. Mijn blik dwaalt af naar de rug van jongen. Op zijn voor de rest kraaknette, witte T-shirt zit een langwerpige, gelige vlek. Papegaaienkak. Ik bestijg zingend de trappen. Papagaaitje leef je nog hieja héjaa!
6.
Nog steeds geen eekhoorn gezien in het park tijdens het lopen. Ik had nochtans al een woordspeling in gedachte: de eekhoorn was niet opgezet met mijn geren, maar hij hing zo stil tegen de boom dat hij het wél leek.
7.
Door het keukenraam zie ik mijn zoon en zijn vrienden voetballen. Ze stampen gaten in de lucht. Ze denken dat ze Lukaku en Vossen en Courtois zijn. Ze brullen en roepen en maken zich groot. Maar ineens vallen ze stil. Gaan in een kringetje op de grond zitten. Mijn zoon (Lukaku) bindt onhandig maar met veel geduld de veters van Courtois. Ach.
8.
Mijn dochter zucht verlekkerd wanneer ik de verduisteringsgordijnen omlaag laat: “O, mijn lievelingsdonker!” Ze zegt dat ze prinses wil worden, maar ik denk eerder aan vampier of spook, want als ik ’s nachts even ga kijken in de gang omdat ik iemand hoor rondlopen, roept ze met toe vanaf het toilet: ‘Geen licht aandoen mama, want dan kan ik niet meer kijken!’
9.
In de bus rolt er een appel met welgeteld één hap uit van ergens vooraan tot helemaal achteraan en dan weer terug. En geen kind om er achteraan te gaan.
10.
Mijn zoon staat te stuntelen op de vierde trede van de trap. Zijn broek hangt op zijn enkels. Eén arm steekt in de mouw van zijn training. Ondertussen graait hij in de koekendoos (die nog op de trap staat omdat ik even daarvoor Pipi Langkous speelde voor de buurkinderen in de tuin). Bijna verliest hij zijn evenwicht. Elke vrijdag duurt het eindeloos lang vooraleer die kleine treuzelaar zijn voetbalkledij aan heeft om te gaan trainen. Wanneer hij eindelijk klaar is, zie ik de scheenbeschermers nog liggen op de derde trede. ‘Willem,’ zeg ik met opeengeklemde kaken. ‘Nu krijg ik enorm veel zin om je een beetje te mishandelen. Mag ik?’ ‘Geen tijd voor, mama,’ repliceert zoon kalm. ‘Straks na het eten misschien?’
Mijn opvoeding begint eindelijk zijn vruchten af te werpen.
11.
En wat onthoud ik van het nieuws? Dat de auto met Obama erin bleef steken op een pietluttig heuveltje. Al kan niet met zekerheid bevestigd worden dat de president er echt in zat, laat de nieuwslezer ons ook nog even weten. Ligt het aan mij of aan de berichtgeving, vraag ik me af.
12.
Op de bus danst een hooiwagenspin tegen het raam. Heel de rit lang blijft deze paniekdans duren. Een meisje met lange, warrige haren houdt met haar koolzwarte ogen het minuscuul beestje angstvallig in de gaten en wijkt bruusk met haar bovenlichaam naar het gangpad wanneer het insect zich van het magnetische raam dreigt los te maken. Zoveel zinloze angst op één vierkante meter, denk ik luchtig in mijn veilige positie, meters verwijderd van het gruwelijke griezelbeest.
Met de autobiografie van Roald Dahl in een zakje wandel ik de Standaard boekhandel uit en denk aan een uitspraak die Dahl ooit deed : “Above all, watch with glittering eyes the whole world around you because the greatest secrets are always hidden in the most unlikely places.” Laat ik dat maar eens doen in plaats van blind, in gedachten verzonken rond te wandelen, bedenk ik, en kijk ongegeneerd naar een man die tegen de gevel van een huis geleund staat. Zijn linkermouw is leeg, stel ik geïnteresseerd vast, en hij steekt een beetje zielig in de zak van zijn anorak. De man staart me dreigend aan alsof ik de arm eigenhandig van zijn magere lijf heb afgedraaid. Ik begrijp zijn frustratie. Stel dat hij een vreselijke vrouw heeft. Hij zou zelfs niet eens in staat zijn om haar eigenhandig de strot dicht te pitsen. Begrijp me niet verkeerd: hij zou zoiets nooit doen, nog geen vlieg wenst hij kwaad toe. Maar het feit dat er ineens zoveel minder opties zijn. Dat wringt.
2.
In de krant lees ik een variatie op ‘de jager vond het konijn, maar het konijn vond van niet’: ‘Dominque Strauss-Khan vond de dienstmeid, maar zij vond van niet.’ Of hoe een ‘straussvogel’ zijn geile kop in het zand steekt.
3.
Bij een wijntje bedenken wij, vrouwen soms dingen. Stel dat god bestaat. Stel dat hij zijn handen in de grond stak en een mengsel maakte met yin en yang en flubber en blubber – wij verzinnen ingrediënten maar zeker zijn we er niet van, want het recept is net zoals dat van cola een goed bewaard geheim. Van die massa klei maakte hij allerlei dingen. Wat struiken en bomen om te oefenen. En later ook vissen en vogels en een dinosaurus. Hij ging tekeer als een razende kunstenaar. Zonder één enkele plaspauze. Stel nu dat hij een geniale inval kreeg: laat ik zoiets maken met een neus en een mond en twee ogen, twee armen, twee benen. Hij was goed op dreef. Er was geen houden meer aan. Stel nu eens dat hij moe werd. Wij denken bij het derde glas wijn dat het werkelijk zo is gegaan. Hij wilde zijn levenswerk afronden. Trouwens, de klei was helemaal op. Het moest maar goed zijn. Stel dat hij nog een laatste keer naar de vrouw en de man keek en teleurgesteld vloekte: 'Miljaar, nu zie ik het, die man is nog niet af.' Wij vermoeden dat god toen nog in zeven haasten een nieuw mengsel maakte en wat experimenteerde met basale vormen. De fut was er helaas uit, dus heeft hij uiteindelijk het slurfje er wat inspiratieloos aan vastgeplakt. Tevreden was hij niet: er was ten eerste het kleurverschil en het wiebelde zo vreemd bij het wandelen. Wij denken dat god toen eens gegaapt heeft en het maar zo gelaten heeft. Het was ondertussen immers zondag.
4.
De schrijfdag wordt afgesloten met schuimwijn. Op de trein naar huis zit ik naast een mooi opgemaakte moslima. Haar moeder tegenover me lacht me vriendelijk toe. Ik ben me zeer bewust van de dranklucht die ik in dit vroege avonduur verspreid en probeer zo weinig mogelijk in en uit te ademen.
5.
Ik ben met het linkse been uit bed gestapt en ben er vervolgens mee naar mijn werk aan het wandelen. Bots bijna tegen een jonge man die uit de voordeur van een huis komt gestapt. Op zijn schouder zit een groene dwergpapegaai. Een beetje verderop staart de deur van mijn werkplek me duister aan. Ik zoek lusteloos naar de sleutels en kan het niet laten om over mijn schouder heen nog even naar de jongen te kijken. Kwestie van mezelf wat op te vrolijken, want persoonlijk kom ik niet iedere dag een jongen met een papegaai op zijn schouder tegen. Mijn blik dwaalt af naar de rug van jongen. Op zijn voor de rest kraaknette, witte T-shirt zit een langwerpige, gelige vlek. Papegaaienkak. Ik bestijg zingend de trappen. Papagaaitje leef je nog hieja héjaa!
6.
Nog steeds geen eekhoorn gezien in het park tijdens het lopen. Ik had nochtans al een woordspeling in gedachte: de eekhoorn was niet opgezet met mijn geren, maar hij hing zo stil tegen de boom dat hij het wél leek.
7.
Door het keukenraam zie ik mijn zoon en zijn vrienden voetballen. Ze stampen gaten in de lucht. Ze denken dat ze Lukaku en Vossen en Courtois zijn. Ze brullen en roepen en maken zich groot. Maar ineens vallen ze stil. Gaan in een kringetje op de grond zitten. Mijn zoon (Lukaku) bindt onhandig maar met veel geduld de veters van Courtois. Ach.
8.
Mijn dochter zucht verlekkerd wanneer ik de verduisteringsgordijnen omlaag laat: “O, mijn lievelingsdonker!” Ze zegt dat ze prinses wil worden, maar ik denk eerder aan vampier of spook, want als ik ’s nachts even ga kijken in de gang omdat ik iemand hoor rondlopen, roept ze met toe vanaf het toilet: ‘Geen licht aandoen mama, want dan kan ik niet meer kijken!’
9.
In de bus rolt er een appel met welgeteld één hap uit van ergens vooraan tot helemaal achteraan en dan weer terug. En geen kind om er achteraan te gaan.
10.
Mijn zoon staat te stuntelen op de vierde trede van de trap. Zijn broek hangt op zijn enkels. Eén arm steekt in de mouw van zijn training. Ondertussen graait hij in de koekendoos (die nog op de trap staat omdat ik even daarvoor Pipi Langkous speelde voor de buurkinderen in de tuin). Bijna verliest hij zijn evenwicht. Elke vrijdag duurt het eindeloos lang vooraleer die kleine treuzelaar zijn voetbalkledij aan heeft om te gaan trainen. Wanneer hij eindelijk klaar is, zie ik de scheenbeschermers nog liggen op de derde trede. ‘Willem,’ zeg ik met opeengeklemde kaken. ‘Nu krijg ik enorm veel zin om je een beetje te mishandelen. Mag ik?’ ‘Geen tijd voor, mama,’ repliceert zoon kalm. ‘Straks na het eten misschien?’
Mijn opvoeding begint eindelijk zijn vruchten af te werpen.
11.
En wat onthoud ik van het nieuws? Dat de auto met Obama erin bleef steken op een pietluttig heuveltje. Al kan niet met zekerheid bevestigd worden dat de president er echt in zat, laat de nieuwslezer ons ook nog even weten. Ligt het aan mij of aan de berichtgeving, vraag ik me af.
12.
Op de bus danst een hooiwagenspin tegen het raam. Heel de rit lang blijft deze paniekdans duren. Een meisje met lange, warrige haren houdt met haar koolzwarte ogen het minuscuul beestje angstvallig in de gaten en wijkt bruusk met haar bovenlichaam naar het gangpad wanneer het insect zich van het magnetische raam dreigt los te maken. Zoveel zinloze angst op één vierkante meter, denk ik luchtig in mijn veilige positie, meters verwijderd van het gruwelijke griezelbeest.
Reacties
Roald Dahl, de voetballers en god waren mijn favorieten.
In elk geval, heb weer eens goed kunnen lachen...
PS: als ik een favorietje mag noemen... Nummer 10: LOL
@Anneke, mocht alles niet in een blog (behalve 'aanstootgevende' dingen)?
@Els, mijn man moest raar maar waar het hardste met het god-stukje lachen toen ik het voorlas ;).