Wijvenweek (3) - Schade

Een getuigenis, zelfs een fictieve, zegt soms meer dan een mening:

De eerste keer dat ik het gedicht las, ik weet dat nog goed. In de lege wachtkamer van de dokter was het. “Zo tedere schade als de bloemen vrezen/Van zachte regen in de maand van mei.” Zo begon het. Ik ben niet zo voor gedichten, maar daar en toen heb ik dat gedicht zeker tien keer gelezen. Om mijn gedachten te verzetten. Om de tanden die niet meer in mijn mond zaten te vergeten. Toen de dokter mijn wenkbrauw bijeennaaide dacht ik de hele tijd ‘tedere schade, tedere schade’ en ik gaf geen kik. Ik lach nog liever dan dat ik jank. We waren nog geen twee maanden samen toen zijn vuist over de tafel heen naar me toeschoot. Want ik zeg u, ik was direct verkocht toen ik zijn scheve lachje zag, als dat van de cowboys op televisie, maar hij kon hard slaan. Knokkels van staal had hij.
Tedere schade, ik was daardoor gepakt, ik proefde die woorden tussen het bloed in mijn mond door. Ik heb het gedicht toen uit dat boek gescheurd. Dat mocht niet. Weet ik. Weet ik wel. Dat is diefstal. Ik pikte in die dagen als de raven. Ze hebben me ondertussen uitgelegd dat ik de dingen terugpak die me ooit afgenomen zijn. Eerlijk gezegd vind ik het nog altijd gemakkelijker om te geloven dat ik een loser ben, want dat was ik al zo lang. Een stukje stront aan een voetzool. Dat voelde ik in de vuisten van mijn stiefvader en in het zwijgen van mijn moeder, in de blikken van de flikken en de opgetrokken neus van dat mens van het ocmw. En het stond ook op mijn strafblad.
Er is geen tederheid voor losers, denk ik. Voor mensen zoals ik blijft er alleen maar schade over. Ik dacht, toen, na twee jaar, als hij zo blijft doorgaan, zal ik ooit gaan lijken op één van die mozaïeken in de wachtzaal van de dokter. Gevallen, zei ik elke keer tegen hem. In het begin sprak die nog over bewijsmateriaal en klachten, maar dan maakte ik van mijn vingers een sleuteltje. Mondje dicht,  zei ik dan,  krik krak. Zachte handen had die dokter, zachte lippen ook, denk ik, maar op het laatste zwegen ze. Dus ging ik maar weer terug naar mijn cowboy. Want wie wil er nu een wilde kat in huis.
Maar toen, twee maanden geleden,  toen ik zijn sigaretten had vergeten en we tegen elkaar schreeuwden  en ik hem duwde en hij me bij mijn haren greep en door de gang sleepte en ik deed wat ik altijd deed als hij zo was: mijn gedicht in stilte voordragen, want ik kende het ondertussen vanbuiten, en hij natrapte en nog eens en ik het gedicht bleef herhalen, omdat het dan precies wat minder pijn deed,  een pijnstillend gedicht was het, geloof het of niet, toen merkte ik ineens dat ik hardop aan het praten was, en daar werd hij nog kwader van. Hij moet gedacht hebben dat ik het deed om hem te pesten.  Zo woest was hij dat hij me opsloot en het huis uit liep voor sigaretten. En ik, ik bleef maar bezig met dat gedicht, sprong door het raam in het gras en deed wat ik al jaren geleden had moeten doen: ik wandelde weg. Niks  had ik, geen proper ondergoed, geen tandenborstel, geen brood, niks, alleen mezelf en mijn gedicht en een lentedag, en ik mag doodvallen als ik  lieg, maar ineens begon het te regenen en het water landde,  zacht en warm, op mijn gezwollen gezicht. En ik begreep ineens hoe dat voelde: tedere schade.

Een Hart voor Limburg | Projecten die wij steunen in 2010 - CAW 't Verschil vzw

Reacties

Ben er stil van. Zo mooi. Zo teder.
Fabiola zei…
Chapeau voor het bitter-zoete 'Schade' en het luchtig-diepzinnige 'Schop'!
Ann zei…
Jullie zijn echt wel lieve lezers. Bedankt!

Populaire posts van deze blog

Week in stukjes

Boek: smaakmaker (1)

Gedeelde slaap