Mijn brein
Ik schrijf op mijn hand: een woord, een beginletter. Een blad papier kan natuurlijk ook dienen. Maar papier raakt kwijt en mijn hand hangt vast. In tegenstelling tot mijn horribel hoofd. Dat heeft de vervelende eigenschap om te vergeten waar ik dingen leg. Alles wat niet te groot of te zwaar is, komt daarvoor in aanmerking. Let me line up the usual suspects: mijn sleutelbos, de gsm, allerlei paperassen (waardoor ik sinds kort weet dat het precies negen Euro kost om een duplicaat te laten maken van de loonfiche die je nodig hebt om je belastingsbrief in te vullen), de helft van een paar kousen, een paraplu, een pas gekocht doosje met panty’s (dat ik terugvond bij het oud papier tijdens de zoektocht naar de loonfiche),…
Maar er is meer aan de hand. Ik vergeet ook woorden. Sommige van hen verkiezen met stugge volharding om op mijn tong te blijven liggen. Daar sta ik dan op een woensdagvoormiddag aan een kraampje een beetje hulpeloos te wijzen naar… naar…, nee, dat daar, nee…. De blozende groenteboer houdt zich van den domme en strekt zijn mollige vinger uit naar de broccoli, waardoor ik genoodzaakt ben om me aan een omschrijving te wagen. “Die rode bolletjes,” zeg ik en mijn hoofd krijgt ongeveer dezelfde kleur. “Wit vanbinnen, bitter van smaak.” Waarop de man me een beetje meewarig aankijkt vooraleer hij de bewuste groenten in een papieren zakje frommelt. “Radijsjes!” valt het me plotsklaps veel te laat en te luidskeels van het blad. De man schrikt daar een beetje van. Sindsdien haal ik mijn radijsjes in het grootwarenhuis. Je kan ze daar zelf uit de bakken nemen. Ze liggen vlakbij die ronde, groene lange dingen, je weet wel, die groene dingen waar je tegenwoordig een beetje mee moet opletten.
Verleden week kreeg ik de kans om het beter te doen. Een enthousiaste stem aan de telefoon, die in eerste instantie niet voor mij maar voor mijn geliefde belde, herkent mij. “Hey, Ann,” roept ze in mijn linkeroor. Ik zwijg. De vrouw herhaalt haar naam nog eens. Misschien denkt ze dat de verbinding slecht is, maar het is weerom de bedrading van mijn brein die niet deugt. Ik doe luidop alsof ik nadenk. De vrouw aan de andere kant helpt me grootmoedig. Articuleert haar naam nogmaals en voegt er aan toe: van het koor. Ik heb indertijd in een koor gezongen, ja, toch wel vijf jaar lang. Maar ik zie nog steeds geen gezicht. De sopraan van weleer begint de plaatsen waar zij en ik indertijd zaten te beschrijven. “O ja, natuurlijk,” onderbreek ik haar geestdriftig. “Nu valt het me te binnen.” Maar er valt me helemaal niets te binnen. Ik ben haar ergens kwijtgespeeld. Zonder beeld is ze reddeloos verloren. Wij hebben nog twintig minuten gebabbeld over het koor. De vrouw zonder gezicht en ik. Over die kleine, grappige tenor onder andere, die altijd “miene pa” zei in plaats van “pater noster” en die ondertussen uit het leven gestapt is. Zij wist dat niet. Wat ik me ook nog herinnerde, maar niet vertelde: na een optreden reden we ooit met de bus langs een hele rij fabriekstorens die enorme, witte wolken uitbraakten. De kleine tenor ging rechtstaan en riep vervolgens door de hele bus: “Maar allez, dat is hier dus dat ze al die wolken maken.”
Zulke dingen onthoud ik dan wel weer.
Reacties
Namen, telefoonnummers, gezichten, ... ik ben er ook niet meer goed in. En het weer dan: nog zoiets. Zeggen ze ineens: 'gisteren was het echt wel warm, hé'. En ik kan mij dat dus met de beste wil van de wereld niet meer herinneren.
Dat van die wolken is wel mooi. Dat zou ik ook nog weten :-)