Fred

Het zou wel eens de laatste zwoele septemberdag van het jaar kunnen zijn en wij zijn er de mensen niet naar om dat aan ons voorbij te laten gaan. Dus parkeren wij onze luie lijven strategisch op een terras naast een pleintje. Blijkbaar zijn wij niet de enige geniale ouders. Er zijn daar nog kinderen. Prins groeit enkele centimeters wanneer hij onder hen het bevallige, blonde potloodje, waar hij al een tijdje geleden zijn oog op heeft laten vallen, ontwaart. Terwijl de kinderen in raadselachtige, geografische patronen ronddartelen, nippen wij aan een Beach Royal. Op het terras van een aanpalend appartement verschijnt ineens een mollige uitvoering van Rapunzel. Haar golvende haren zijn niet lang genoeg voor onze kinderen om zich aan op te hijsen en dus wuiven ze het kind naar beneden. Van onze miniverslaggeefster poppy krijgen we na welgeteld anderhalve minuut volgende informatie: “Ze heet Laura, is veertien jaar en mijn vriendin.’
We bestellen nog een Beach Royal. Een zuchtje wind blaast ons precies de juiste hoeveelheid koelte toe. Geen wolkje of vuiltje in de lucht. Tot het gefronste voorhoofd van man naderend onheil voorspelt. Ik volg zijn blik over mijn schouder heen. Prins spoedt zich met een vertrokken gezicht naar ons toe en kruipt meteen op de schoot van man. Hakkelend probeert hij zijn paniek te verwoorden: “Dat dat meisje dat zegt dat meisje dat zegt dat daar in die appartementen daar in die appartementen dat meisje zegt dat daar een man woont die die…” Prins drukt zijn neus jankend tegen de borstkas van man aan en laat de rest van de zin verdwijnen tussen de plooien van zijn T-shirt: “…Die Man Lust Konijnenbloed.”
“Dat geloof je toch niet, prins,” zeg ik meteen. “Dat meisje verzint gewoon een griezelverhaal. Dat doen meisjes van veertien als het donker wordt.”
Mijn zus was stukken jonger toen ze me in onze duistere slaapkamer toefluisterde dat er een melaatse in de kast zat. Ziedend van angst schreeuwde ik haar telkens opnieuw toe dat ze ermee moest ophouden. Waarop ze me ongehinderd door enig mededogen liet weten ‘dat er een m. in de kast zat’ en nog vooraleer ik mijn bezwaren kon uitbrullen, herhaalde: ‘Ik heb het niet gezegd! Ik heb het niet gezegd!’.
Prins laat zich echter niet gemakkelijk geruststellen.
“Dat is wel echt, echt wel!” roept hij me toe. “Ze heeft het toch ze heeft het gezegd dat die die die man, die Fred, die woont daar, en die lust konijnenbloed en nu ben ik ben ik zo bang.”
Er begint me iets te dagen. Ik buig me voorover en zeg:
“Zou het meisje het niet over een fretje hebben? Fretjes zijn diertjes. Ze lijken een beetje op een cavia met een langer lijf.”
Prins luistert aandachtig, loert even naar het meisje dat nog steeds in het middelpunt van de belangstelling staat en gaat er dan ineens vandoor. Even later duikt hij alweer terug op, kruipt opnieuw op de schoot van zijn vader en knikt naar mij:
“Je had gelijk, mama. Het was geen man, het was een fretje. En het lust geen mensenbloed. Dat heb ik gevraagd aan haar. Alleen konijnenbloed. Geen mensenbloed.”
Vanonder zijn vochtige wimpers werpt hij een bedenkelijke blik op het meisje dat nu een twee drie piano speelt.

Reacties

Anneke zei…
Ha ik heb ook een verhaal over Fred. Ook beangstigend:)

Ja die mooi jongen meisjes kunnen heel eng zijn! Gelukkig treedt de herfst in, hoeven we het terras niet meer op.
Ann zei…
Anneke, nu heb je het woord herfst opgeschreven en krijg ik het benauwd. Ik ben namelijk nog helemaal niet toe aan herfst.

Populaire posts van deze blog

Oligofreen

Week in stukjes

Gedeelde slaap