Ouderdomst

Ik begin er zo langzamerhand aan te twijfelen of het spervuur aan vragen van mijn kinderen op een erkenning van mijn autoriteit op het gebied van algemene kennis wijst.
Of Frank de Boosere altijd boos is, wil mijn dochter weten. Makkie, hij staat op datzelfde moment met een ergerlijk enthousiasme een nieuw koudefront aan te kondigen. Dat lijkt me een sluitend bewijs dat de brave man niet altijd boos is, waar ik haar met enige zelfvoldaanheid op wijs. Maar ik ben er toevallig ook van op de hoogte dat onze weerman vier kinderen heeft. Wat rekenkundig zou kunnen betekenen dat hij dubbel zoveel keren boos is als hun eigenste moeder, gesteld dat hij haar temperament heeft. Bijna altijd dan. Mijn kind is haar belangstelling verloren. Al die nuances en details, daar wil ze niks van weten. Jammer voor haar dat de secretaris van haar moeders geheugen daar nu net verzot op is.
“Zijn de Chinezen rijker dan ons?” vraagt prins terwijl hij tegen een bal trapt.
“Ze zijn met meer,” probeer ik voorzichtig. Mijn brein knispert en knettert. Mijn secretaris dabt verlekkerd in het archief. Vroeger braken ze de poezelige voetjes van babymeisjes met een steen, rolden ze op en maakten er een mooi pakje van. Twaalf centimeter, meer moest dat niet zijn. Als een moeder al eens last kreeg van medelijden en de voeten van haar kind ongehinderd liet groeien, kreeg ze stank voor dank. Dat kind geraakte niet meer van de straat met haar reuzenmaat 34. Dat was de vraag dus niet. Nee, jongen, ik weet het niet. Mama is een beetje dom.
“Wanneer wordt de laatste mens geboren?”
Tussen de soep en de patatten wordt mij deze filosofische vraag in de maag gesplitst. Mijn hart improviseert een verre, verre toekomst. Het is al goed, mijn kind, ik beken, ik heb geen flauw idee.
En ja hoor, hier komt ze, nog even vlug voor het slapen gaan, de nazi-vraag:
“Van wie hou je het meest, van prins of van mij?”
Alsof ik mijn hart kan uitpersen in twee glazen. Ziehier, twee Bloody Mary’s en het volste glas is het meest beminde kind. Foei, gruwelijke dochter met je engelengezicht, ik weiger hierop te antwoorden, want, neen, ik weet het niet en ik wil het niet weten ook.
Er zijn ook de verraderlijke vragen, waarover ik nauwelijks hoef na te denken. Ze willen bijvoorbeeld weten wanneer het eten klaar is. Mama staat daar stomend in potten en pannen te roeren en ze kan precies zeggen op welk tijdstip we aan tafel kunnen. Maar nu ze eindelijk blijkt in staat te zijn om een beknopt en correct antwoord te formuleren, lijkt en leidt het nergens naar. Want madame heeft afgrijselijke honger, dus half zes is veel te laat. Of meneer is net aan een wereldkampioenschap voetballen in de tuin bezig, dus half zes is veel te vroeg.
“En trouwens, waarom mogen wij nooit of te nooit niks?”
Nooit niks is altijd. Met rollende ogen wordt mij duidelijk gemaakt dat dit een verwaarloosbare opmerking is en geen antwoord.
“Waarom mag snoepen voor het eten niet?”
Dat bederft je eetlust. Nog niet half zo veel als ik hun pret bederf laten ze me in stereo weten.
Ik had het kunnen vermoeden. Een opmerkzame moeder had het al van ver kunnen zien aankomen. En gisteren, toen ik mij voorzichtig naar mijn zoon boog voor een nachtkus, was het zover. Mijn oranje prins informeerde bezorgd waarom mijn nek eigenlijk pijn deed.
“Van de ouderdom zeker,” antwoord ik om ervan af te zijn, want zoals u al verwacht had, hoorde ik het in Keulen (Waar ligt Keulen precies, mama?) donderen.
“Wat is dat dan ‘ouderdom’?”
Ik leg uit: “Dat mama ouder wordt.”
Zijn zus had me eerder die week al minder fijnzinnig op mijn "kreukelige" handen gewezen.
“Ah zo, ouderdom,”, zegt de kleine prins peinzend. “Dus mama wordt ouder... En dommer.”
Inderdaad, mama wordt ouderdommer. Maar er zijn ook ouders die vraagstaarten negeren, ouders die niet eens proberen een antwoord te verzinnen en die zijn dan ouderdomst.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Boek: smaakmaker (1)

Oligofreen

Week in stukjes