Beetjes Frankrijk (3)

Ze smeren mijn rug in, de meisjes. Peutertje pauw kan er maar niet genoeg van krijgen. Gaat eindeloos bedelen bij mama voor nog wat. Doe maar, meisjes, denk ik, want het is zo fijn, zo fijn met die kleine aspergevingertjes. De wind, jaloers geworden, laat van zich horen. Ze heeft de opblaaszetel op de dorre plukjes gras gesmeten en de krokodil ligt op haar rug tegen de roestige draad van de druivenranken.

 Nonkel, vraagt prins, wat ga je doen? Schoonbroer komt in zwembroek de trappen af. Het is ons allemaal overduidelijk wat schoonbroer gaat doen, maar prins is een meester in het stellen van overbodige vragen. Het gras maaien, zegt schoonbroer droogjes. Wij lachen, terwijl zoon zich in alle ernst afvraagt waar de grasmachine dan wel is.

Een grote witte vlinder zeilt over het water van het zwembad. Ik ken haar naam niet. De plastieken walvis loert over de badrand en lijkt me uit te lachen. Hoog boven ons zweeft een enorme vogel door de lucht.  Welke vogel is dat? vraag ik aan zus. Ze weet het niet. Ik vraag het aan schoonbroer, want die zou het volgens zus wel eens kunnen weten. Een flink uit de kluiten gewassen mus, zegt hij en duikt terug in het water.

Prins, wanneer gaan we het gras maaien? vraagt schoonbroer.

De jongens spelen voor de duizendste keer ‘ik neem je mee van Londen naar Parijs’. Inwendig begin ik stilletjes zelf een verzoeknummer af te spelen: ‘hang the DJ’s’.

Zus leest ‘een schitterend gebrek’ van Japin en ik volg nog even mijn verpleegster en word weer getroffen door haar vermogen tot verwondering: ‘Alles aan de apotheek is mooi – de glazen, de vlammen, de koperen gewichten, de bokalen en kolven, maar nog mooier omdat dit alles zich een verdieping hoger bevindt dat de corridor waarin wij staan en opkijken, door een luik in de muur. Het heeft wel iets, je lijkt wel Gulliver.’ En nog: ‘…geschramde schouders verdragen geen klopjes.’

Theater in het water:
Poppy (in de breedte overzwemmend, kirrend): je bent zo grappig.
Broer pauw (bezorgd over iets waar ik geen  kennis van heb): gaat het een beetje?
Poppy (stelt een paar geïnteresseerde vragen, hoofd schuin, ze doet dat goed, en dan abrupt van onderwerp veranderend, iets waar kinderen in uitblinken): ik wil je proefkonijn zijn.

Broer pauw (die in tegenstelling tot mij dit wel schijnt te begrijpen): oké, jij bent aan het verdrinken en ik kom je redden (zet ostentatief bril op en duwt snorkel in mond).
Poppy (kruipt uit zwembad, doet een bommetje): help! Help!
Broer pauw (peddelt rustig op een rode watermatras naar de vrouw in nood)
Prins (fronsend aan de kant, met chocoladebroodje in de hand)
Ik (over boek heenkijkend): als je zo blijft eten, ga je als reus terug naar België.
Prins (hoort me niet, kijkt jaloers naar de reddingspogingen)
Ik (sta op en ga af)
Prins (gooit bal tegen het hoofd van de drenkeling)
Poppy: mamaaaaa, hij gooit de bal tegen mijn hoofd
(Intermezzo)
Poppy (gooit duikbril tegen buik van prins)
Prins: mamaaaaa, ik bloed!
Ik (duik onder)

Zeg prins, is het nog geen tijd om het gras te maaien?

Mama pauw maakt ovenbroodjes met tomaat en mozzarella. Ondertussen zal ik wel eens voorlezen aan peutertje pauw. Ik spoor haar vader aan om mij twee boekjes mee te geven, want als ik eenmaal op dreef ben… Het draait enigszins anders uit. Ik was vergeten dat peutertjes geen geduld hebben. Na mijn eerste zin draait ze de bladzijde alweer om, want dat is veel en veel leuker. Ooit heb ik dat nochtans geweten hoe dat ging met boekjes en scheurgrage tijgerpootjes.

Na een wel zeer uitgebreide aperitief – zijn er hier andere? – laten we ons wat meedrijven in het water als visjes in een aquarium. Franky zingt: let yourself be beautiful. En dan kruipen we als hagedissen uit het water om roerloos aan de rand te zitten. We laten de benen bengelen in het koele water en in mijn hoofd en lijf lijkt alles te kabbelen. Zo moeten bomen zich voelen, denk ik nu. Het is een kortstondig evenwicht, want langs de kant van het hoger gelegen huis komt een monster de trappen af geslopen, een groot langharig zwart, snuffelend beest. Daar komt hij dichter, het zonneterras op. De kinderen gillen enthousiast en begroeten de gruwel, maar het is niet hen die hij zoekt. Hij loopt hen straal voorbij, mijn richting uit. En dan doe ik wat ik nooit durf, ik spring gewoon langs de diepe kant het bad in. Een onverwacht experiment: mijn angst voor honden is blijkbaar nog groter dan mijn angst voor water. Het is niet anders, ik ben Bandini: ‘Ik liep de trappen af van Angel’s Flight naar Hill Street, honderdveertig treden, met gebalde vuisten, voor niets en niemand bang, maar wel benauwd voor de tunnel van Third Street, bang om erdoor te lopen – claustrofobie. En ook bang voor hoogtes, voor bloed, en voor aardbevingen; maar verder zonder vrees dan voor de dood, behalve de vrees dat ik in een menigte zal gaan schreeuwen, vrees voor blindedarmontsteking, voor een hartkwaal … Maar verder nergens bang voor.’Ik ben Bandini.

’s Avond spelen de vrouwen/meisjes Trivial Pursuit tegen de mannen/jongens. De wijn heeft rijkelijk gevloeid, zodat ik ineens helemaal blij word met iets wat ik nog niet wist, namelijk dat de maan de getijden en de aardkorst bepaalt. Niet weten? Natuurlijk weet ik dat wel. Over hoofdsteden moet je me niet ondervragen. En de namen van vogels ken ik niet. Ook niet van vlinders. En een boom is een boom. Maar de maan. Natuurlijk wist ik dat. Het was de wijn. De maan, haar ken ik toch. Af en toe huil ik naar haar.

(Voor de lezer die het nu wel gehad heeft met het luie leven aan het zwembad, de blauwe lucht en de wind. Er is nog meer van dat, maar er volgen ook nog uitstapjes.)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Week in stukjes

Boek: smaakmaker (1)

Oligofreen