Fragmenten Frankrijk (6)

And where will we hide, when it comes from inside? (J. Taylor)

15/7/2011

29.

Buiten schijnt de zon, maar in mijn hoofd drijven wolken rond. Deze nacht heeft iemand de spiegel in de badkamer vervangen. Dat moet wel, want ik zie eruit als een trol. Mistroostig pluk ik aan de kleren in de kast. Haal er verschillende kledingstukken uit, die ik zuchtend weer op de kapstok hang. De lucht is blauw genoeg, maar in mijn kop gutst de regen. Of had ik dat al gezegd? Ik ben zo opgestaan, met dit lijf, dat als een walrus via de duistere golven van een droom op mijn bed moet zijn aangespoeld. De ganse dag zal ik het moeten meesleuren, terwijl ik het liefst van al mezelf bij het kadaver van de vlinder had gedumpt. Want het giet in mijn binnenkant; dikke druppels die in bellen veranderen als ze de bodem raken. Of had ik dat misschien al verteld?
Zus fladdert in de gang rond in een babydollachtig jurkje met grote bloemen. Er is mij onlangs iets opgevallen: als zus buiten komt, klaart het op. Het kan toeval zijn natuurlijk, maar ik ben erop beginnen te letten. Telkens als er grijze wolken hangen, gaat zus eigenwijs met een boek, zonnebril en –melk op het terras zitten. Dan is het een kwestie van in de startblokken te schieten, wil ik eerder dan de zon het terras opstormen. U moet mij geloven, van het groene monster heb ik nooit veel last gehad, maar ik benijd zus vandaag wel. Ze lijkt door de gang te zweven. Ik begeef me zuchtend terug naar de kast en trek inwendig jammerend hetzelfde saaie, bruine paterskleed als gisteren aan. Met beide handen probeer ik mijn treurige gelaat in een min of meer zorgeloze plooi te strijken, maar mijn klein verdriet drupt langs de binnenkant van mijn gezicht weg en blijft ergens ter hoogte van mijn keel vastzitten. Of had ik dat al met niet zoveel woorden gezegd?
Dapper doorworstel ik het ontbijt (Ik registreer voor mijn dagboek dat de pot Duo Choco zus terugvoert naar haar kindertijd en ze er altijd de witte kant van opat. Ik herinner me dat nog.). Alhoewel ik mijn best doe, besef ik hoe broos de communicatieve brug tussen mij en de anderen is. In het beste geval denken ze dat ik nog wat versuft ben of zijn ze ook met zichzelf bezig, maar dat is buiten de antennes van mijn zus gerekend. Ze heeft nu eenmaal de gave om door mijn vel heen te kijken. ‘Is er iets?’ informeert ze, terwijl ik een fles melk terug in de koelkast zet. Ik mompel in het voorbijgaan iets nietszeggends terug. De zon schijnt. Het is vakantie. Dan dient een mens zijn treurnis toch incognito te houden?

30.

We gaan naar Pont du Gare. Het schijnt daar redelijk indrukwekkend te zijn.

De Pont du Gard is een Romeins aquaduct dat later is uitgebreid tot brug. Het bouwwerk ligt iets ten zuiden van het plaatsje Vers-Pont-du-Gard in Frankrijk, niet ver van Nîmes en Uzès, en staat op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

De kinderen worden de auto in gedreven en we vertrekken. Ik duw nog snel een enorme zonnebril op mijn neus en voel me een grote, mottige vlieg. Besef ineens dat ik nu helemaal in de val zit naast dat andere mens met antennes.
‘Scheelt er iets?’ informeert hij. We rijden langs een zonnebloemenweide. Alle bloemen zoeken verlangend naar de zon, maar ik kan alleen maar denken aan die keer dat ze de hoofden lieten hangen. Geliefde klopt even onhandig op mijn been. En dan, ja dan, gaan de sluizen open. Ik loop over. Ik regen.
‘Ik voe-hoel me zo sle-hecht in mij-hijn vèèèè-hèèèèl.’
Een kilometer of vijf lang produceer ik een ongeziene stortregen achter donkere glazen. Mijn geliefde aait een beetje onbeholpen mijn trollenlijf en waagt het voorzichtig om me tegen te spreken; een medicijnencocktail die enigszins kalmerend werkt.

31.

Vanaf de enorme parking wandelen we in het kielzog van andere toeristen naar het aquaduct. Ik hou me enigszins verborgen achter zonnebril en fototoestel. Poppy dartelt rond in een felblauwe jurk en heeft een enorme nepbloem in haar haren gestoken. Achter me hoor ik een gids praten over een duizendjarige olijfboom en probeer er een foto van te nemen, maar de toeristen zitten me in de weg. Ik wil een boom, geen beige short met harige kuiten eronder. Aan de zon zal het niet liggen. Vandaag dondert zij agressiever dan ooit over mijn aangebakken lijf.
Het aquaduct is indrukwekkend, gezien het tijdstip (1ste E na Chr.) dat het gebouwd werd. Maar pas nu, achteraf, op wikipedia kan ik voelen wat ik toen had moeten ervaren. Ik ben een ‘achteraffer’.

32.

We zoeken een terras voor ons groot gezelschap en dat loopt niet zonder slag of stoot, maar uiteindelijk worden we de zon in geleid en bediend door een kale olijkerd. De kinderen drinken oversized cola. Terwijl ik geniet van mijn Leffe, zie ik hoe de worstelingen tussen Prins en vriend Pauw regelmatig ontsporen. De meisjes zitten lusteloos op een muurtje met de punten van hun schoenen cirkeltjes in de grond te trekken. Peutertje Pauw zoekt lustig naar ontsnappingsmogelijkheden. Maar dan introduceert geliefde 1, 2, 3 piano en is het even rustig. Totdat iemand een beweging ziet die de andere in geen geval gemaakt heeft.

33.

Op terugweg gaan we eten in Uzès.

Uzès eerste hertogdom van Frankrijk is een middeleeuwse stad in de Gard. Onder leiding van André Malraux werd het volledig gerenoveerd en heeft een erfenis van zeldzame schoonheid, die je kan lezen op elke hoek van elke straat, wat het stadje een bijzondere charme verleent.

Wij zoeken en vinden het pleintje terug dat zus en man jaren voordien bezocht hebben. Een pleintje ingesloten door mooie gevels. Een open ruimte met boompjes en een fontein, gezellige terrasjes en lekker eten. We worden zelfs bediend door een kelner die zijn job graag doet. Een mooie omgeving, daar zijn de grote mensen het over eens. De jongens zijn vooral onder de indruk van een gigantische vuilbak. Ze duikelen er voluit met de hoofden in en joelen geestdriftig: “Sjieeeeeeeeek!”.

34.

Eenmaal thuis, want zo beginnen we het stilletjes aan wel te noemen, krijg ik een minder prettig berichtje via sms. Allerliefst geformuleerd, dat wel, maar de afwijzing is reëel. Welja, foeter ik in mezelf, als het dan toch moet, doe het dan maar vandaag. Hebben we het ineens allemaal achter de rug. Wanneer ik me even later geruisloos bij de anderen op het zonneterras voeg, komt Prins me vragen waar zijn T-shirt is. Het tere vel van onze zoon overleeft zelfs met zonnebrandolie nr. 50 de zon niet. Dus hebben we hem ervan kunnen overtuigen om met zijn bloesje aan te zwemmen.
“Is je rug verbrand? Doet het pijn?” vraag ik bezorgd.
“Nee hoor,” antwoordt hij ernstig. “Het is wat frisjes in het zwembad.”
Voor de eerste keer die dag barst ik in een spontane lach uit en breekt tegelijkertijd de zon in mijn kop door. Want u mag gerust weten dat het daar nog een beetje miezerde. Of had ik dat al gezegd?

35.

Nichtje heeft last van een losse kies. Ze zit heel stilletjes weggedoken onder haar grote badhanddoek. Mama Pauw probeert een troostend verhaal: Peutertje Pauw krijgt tandjes en als ze daar last van heeft, jammert ze. Grote broer knikt bevestigend.
“Maar bij haar,” zegt hij tegen mij en wijst met zijn kin naar Nichtje. “kan je het niet zien of horen, de pijn. Maar ze is er wel. Aan de binnenkant.”
Acht jaar is broer Pauw en hij vat zo maar eventjes mijn dag samen. De innerlijke bewolking, bedoel ik. Maar ik val in herhaling.

36.

Ik lees Tonio. Voordat ik op vakantie vertrok, vertelde mijn collega me dat het haar zwaar viel om het boek neer te leggen. Maar dat ze ook vaststelde dat er veel herhalingen in zaten.
Die mij nu ook beginnen op te vallen. Vandaag besef ik ineens dat ze opzettelijk zijn. Herhaling als stijlfiguur van klein en groot verdriet. De echo van de jammerklacht. Want al was mijn verdriet vandaag futiel in vergelijking met het schrijnende verdriet van de schrijver die zijn zoon verloor, het regende wel daarbinnen, in mijn kop. Maar dat had ik al gezegd, geloof ik.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Boek: smaakmaker (1)

Oligofreen

Week in stukjes