Fragmenten Frankrijk (2)

Mijn zus, mijn heldin

11/7/2011

5.

Ik ontwaak voor het eerst sinds lang uit een diepe, droomloze slaap. De formidabele zon duikelt ongegeneerd door de ragfijne gordijnen van onze kamer. Wij vertikken het om haar met luiken buiten te sluiten. Prins slaapt nog, maar de meisjes roeren al voorzichtig met hun tenen in het water van het zwembad. Idolate Poppy is vastbesloten om voor de rest van de vakantie de levende schaduw van Nichtje te spelen. Die draagt haar sterrenstatus grootmoedig, onbewust van de lading verliefde aandacht die haar binnen enkele dagen zal te wachten staan.

6.

Mijn zus scharrelt die eerste ochtend nerveus rond. Het belooft een hete dag te worden en haar man en zij maken zich klaar om de Mont Ventoux op te fietsen. Langs de moeilijke kant nog wel. Blijkbaar is er ook een gemakkelijke kant. Ik ben geen kenner, durf de begrippen fietsen en wielrennen al eens door mekaar te haspelen. Zus vertelt dat ze eerst een tiental kilometer gaan warm rijden vooraleer ze aan de echte klim beginnen. Ik kan een lichte lachstuip nauwelijks onderdrukken.
U moet weten dat zus en ik een heel hechte band hebben. Wij passen wellicht beter bij mekaar dan mozzarella en tomaat. In een ver verleden heb ik haar ooit opzettelijk met mijn schoen tegen het hoofd getrapt. Ik was drie en zij, pas geboren, werd als een trofee op het grote bed gelegd en trok alle aandacht. Ik zou dat nu nooit meer doen. Ik hou van mijn zus. Even veel als die konijntjes uit dat boek, u weet wel, die beestjes met hun gulzige liefde van naar de hemel en helemaal terug. De verschillen tussen zus en ik zijn uiteindelijk verwaarloosbaar: leeftijd, lengte en gewicht, allen in haar voordeel. En terwijl mijn donkere haren (waarin na de bevalling een soort halfhartige slag is gegroeid) eerder sluik vallen, krullen die van haar voluit. Zus koos in het middelbaar voor wetenschappen wiskunde, ik voor klassieke talen. Samen waren we vast erg intelligent geworden. Terwijl zij nu toch al jaren in een stabiele job als navorser op een universiteit werkt, blijf ik een beetje zoekende en durf al eens verhuizen. In haar vrije tijd sport zij, naar mijn normen, nogal fanatiek. Zelf nestel ik me eerder in kleermakerszit in een zetel en lees of verzin verhalen op de weledele heer Jok E. Brok, mijn spiksplinternieuwe notebook.
De dingen die ons binden zijn leuker, en ietwat beschamend ook. Zo zouden wij bijvoorbeeld graag mysterieuzer willen zijn, omdat wij menen dat dit een aantrekkelijke eigenschap is bij vrouwen. Mannen raden graag, denken wij. In ons geval is dat niet nodig; wij verschaffen zelfs overbodig veel uitleg bij ons doen en laten. Aan de norse winkeljuffrouw bijvoorbeeld die onverschillig onze aankoop in een zak staat te proppen. ‘Zijn wij blij,’ laten we haar weten. ‘dat we zo vlak voor sluitingstijd deze jurk nog hebben gevonden. Wij hadden niet gezien dat er op de uitnodiging ‘dresscode red en white’ stond.’ De uitleg interesseert de winkeljuffrouw geen donder. Het verschil tussen zus en mij is dat zij zich bijna zou verontschuldigen voor de overlast terwijl ik met opeengeklemde kaken en vlammende blik het winkelmormel ‘een prettige avond’ toewens. Mijn zus is stukken lieflijker dan mij.
Ooit hebben we samen besloten om ons in een waas van geheimzinnigheid te hullen. De daaropvolgende ochtend belden we elkaar al op om te melden dat onze poging mislukt was. Beiden hadden we onze collega’s al een gedetailleerd verslag van ons weekend gegeven, met veel aandacht voor de door ons begane stommiteiten. Wij praten vooraleer wij denken. Sommige mensen vinden dat charmant.
Hoe dan ook, zus is sportief en ik niet – mijn slakkengangetje dat ik soms pleeg te doen rond de vijver kan je bezwaarlijk sporten noemen. Dus tien kilometer fietsen als opwarming vind ik persoonlijk al een geestig gegeven. Dat is wel bijna van Bilzen tot Hasselt. Voor zulke afstanden bestaan bussen en treinen. In een kwartiertje ben je er. Fris als een hoentje.

7.

Terwijl mijn zus en haar man zichzelf op de beroemde berg aan het kwellen zijn onder een magistrale lamp van 35°C , spartel ik rond in het lage gedeelte van het zwembad. Mijn kinderen zijn ondanks mijn genetische aandeel weergaloze waterratten. Ze hangen op de rug van mijn man en laten niet los wanneer hij onder water duikt. Dolfijntje spelen, noemen ze het. Ik vraag me af of die duivels stiekem kieuwen gekweekt hebben. Met in mijn oksels een blauwe speelbuis, die mij boven water houdt, kijk ik enigszins jaloers toe. Soms peddel ik schuw naar een dieper gedeelte, maar als een kind mijn reddingsboei aanraakt of Wim het in zijn hoofd haalt me omhoog te tillen, schreeuw ik ‘moord en brand’!

8.

Onderweg naar de supermarkt doe ik net of alle wijngaarden van mij zijn.
‘Kijk, kinderen, kijk eens naar links. En ook naar rechts. Al-le-maal van ons. Wij blijven vanaf nu het hele jaar hier wonen en maken wijn en Nichtje mag elk jaar op vakantie komen en we leven nog lang en gelukkig.’
Ik onderstreep mijn woorden met de weidse gebaren die bij het landschap horen.
‘Hard werken is dat op zo een plantage,’ monkelt de pretbederver aan het stuur. ‘En het brengt volgens mij ook nog eens niks op.’

9.

In het stadje Goudargues valt mijn oog op het Laatste Nieuws. De krant kopt dat De Wever als een held wordt binnengehaald. Definitie van het woord ‘held’: Uitspraak: hɛlt de -woord (mannelijk) helden Zelfst. Naamw. iemand die iets gevaarlijks doet wat goed afloopt. Ons land zit nog steeds zonder regering. Ik laat het blad links liggen. Ik wacht vol ongeduld op nieuws van mijn zus.

10.

Wim speelt storm. De kinderen gaan op de luchtmatras liggen en de storm laat die woest op en neer zwiepen. De kinderen veinzen paniek. Na de watergewenning van de eerste dag, eigen ik mezelf een bijrolletje in hun zwembadtheater toe als kloeke wateragent die kindertjes troost wanneer ze met de hoofden tegen elkaar botsen. En zo nu en dan schiet ik de ons omsingelende, naar verkoeling zoekende wespen koelbloedig overhoop. Niets staat ons geluk in de weg.
Om vier uur in de namiddag bereikt ons eindelijk het langverwachte bericht: “Ben er geraakt, wel met stoppen. Was verschrikkelijk afzien, niet normaal. Kus.” Mijn zus, mijn heldin. Ik ben welgeteld één minuut gerustgesteld, totdat het me daagt dat die afdaling ook niet zonder gevaar is.

11.

Beste A. F. Th. van der Heijden, ik heb uw laatste boek meegenomen op vakantie. Het was me al een tijd aan het roepen in De Standaard Boekhandel van Hasselt. Of beter, de eerder mollige jongen op de kaft was het die me riep. Ik las vluchtig de eerste regels en haastte me toen met een krop in de keel naar het werk. De volgende keer las ik eerst de achterflap en besefte dat de jongen uw zoon was en verleden jaar verongelukte. Ik wilde het boek diezelfde dag nog kopen om later mee op vakantie te nemen, maar bedacht me. Ik ken mezelf, ik ben een ongeduldige lezer. Ik heb Tonio pas gekocht de dag voor het vertrek.
Mijnheer van der Heijden, ik heb uw zoon meegenomen naar Frankrijk. In de doorschijnende bak waarin thuis het speelgoed van de kinderen wordt opgeborgen, maar waarin we nu de laptop van mijn man, mijnheer Jok E. Brok, allerhande kabels en een assortiment aan opladers gestapeld hadden. Ik hoop dat u dat niet ongepast vindt. U schrijft, heb ik vernomen, nog met een ouderwetse schrijfmachine, maar Tonio, een kind van zijn tijd, zou het vast niet erg gevonden hebben. Het is geen vakantieboek, daar ben ik me van bewust. Daarvoor gaat het verhaal te diep onder het vel zitten.
Ik heb begrepen dat u vanaf zijn geboorte een soort dagboek bijhield en dat er de belofte was hem die voor zijn achttiende te geven als geschenk. Dat is niet gebeurd. Een mens en zijn voornemens.
Dat het er nu na zijn dood alsnog komt, is onnoemelijk treurig. Maar ik lees ook nog iets anders. U bekent aan uw vrouw dat u haar in het geheim D&GA noemt. Ik ga niet verklappen waar die afkorting voor staat, maar las zonet het antwoord en tegelijk besloop me het vermoeden dat u met dit boek over uw kind ook een onuitgesproken belofte aan uw geliefde waarmaakt. Het lijkt alsof u tenminste haar toekomstig heengaan literair een beentje licht. Dat ontroerde me diep.

12.

Daar zijn de helden. Uitgeput, afgepeigerd, bezweet, maar levend en wel. Nadat ze zich verfrist hebben, serveren we hapjes: stukjes tortilla gevuld met een mengsel van mozzarella, olijf en tomaat of schijfjes zalm een komkommer. Als hoofdgerecht is er een wokpan met rijst, kip, garnalen en worteltjes. Et naturellement liters wijn om de bijzondere ervaring af te sluiten. Wanneer mijn zus, mijn heldin, later opvallend vals speelt bij Trivial Pursuit (om ons beiden naar de overwinning te leiden), doen de mannen alsof ze het niet merken. Wat wil je, deze vrouw heeft vandaag de top van de berg bereikt.

Reacties

Anneje zei…
Ontroerend mooi. Had deze blijkbaar gemist. Tonio ligt ook op mijn spreekwoordelijke nachtkastje maar ik durf niet goed.
Unknown zei…
Toen ik het las, jammerde mijn inwendige stem voortdurend: "En nu kan die jongen dit boek niet meer lezen." Maar ondanks het intreurige onderwerp - kinderen horen niet voor de ouders te sterven - vind ik niet dat hij bewust het sentiment opzoekt. Op een bepaald moment vond ik het zelfs 'spannend' omdat de auteur naar een meisje speurt, de schrijversziel die komt piepen denk ik dan. Ooit heb ik eens gelezen, 'wie schrijft terwijl hij treurt, krijgt snot op zijn blad', maar in het geval van van der Heijden is dat niet gebeurd. Ik heb alleszins die hele vakantie mijn kinderen met andere ogen zitten bekijken.
Martina zei…
mooi, heel mooi Ann!
Unknown zei…
Dank je wel. Al ben ik nu aan het twijfelen of je De Martina bent (something strange, michael en communiefotograaf en voorgaande niet in volgorde van belangrijkheid) of Martine (die zich soms Martina Navratilova waant - en ik weet niet eens of ik dat correct schrijf).
elke zei…
Blijkbaar de moeite om te lezen. Zal ik mij ook eens aanzetten dan. Aan het beklimmen van bergen ga ik niet beginnen...

Populaire posts van deze blog

Oligofreen

Week in stukjes

Gedeelde slaap