R.I.L. 4 augustus 2010
Er is een bom ontploft in ons huis, maar van de terroristen is geen spoor te bekennen. En daarbij: het is oorverdovend stil op de plaats van de misdaad. Dat kan in dit geval maar op twee dingen wijzen. Ofwel hangen mijn kinderen ergens vast aan een schermpje van een Nintendo DS. Ofwel beramen ze snode plannen.
Ik waar voorzichtig door de plaats van de misdaad. Op de tafel in de woonkamer liggen Ken en Barbie te verzuipen in hun blitse bad. Ken op zijn buik. Barbie in tegenovergestelde richting op haar rug met haar benen omhoog. Het ziet er niet goed uit. Ook de andere barbies liggen uitgeteld en half ontkleed langs het zwembad in de meest oncomfortabele houdingen. De helft van het water is ver buiten het bad gespat. Op het eerste zicht lijkt het een zwaar uit de hand gelopen feestje. Cocktails in combinatie met hoge temperaturen, zoiets.
Niemand lijkt alleszins nog in staat om in de roze auto die slordig naast het zwembad geparkeerd staat te springen om de drenkelingen naar de spoed te brengen. Vooraleer ik de ravage verder ga onderzoeken, red ik het onfortuinlijke koppel uit het bad en droog hen af. Ontdek dan bij toeval dat er iets mis is met hun hoofden. De uitgerekte lijven zijn solide, maar die perfecte kopjes kan je zo, met een zeker sadistisch genoegen moet ik bekennen, tussen duim en wijsvinger platdrukken. Altijd al geweten dat een gevuld hoofd en lange benen niet samen gaan.
Voor de televisie heeft de verzetsgroepering R.I.L. (Rommel Is Leuk) een stonehenge cirkel van stoelen en tafeltjes achtergelaten, één stoel ligt nogal ongelukkig op zijn zijkant. Ik weet wat dit betekent. Hier werd een levensgevaarlijk parcours afgelegd waarbij de strijders van obstakel naar obstakel dienden te springen. Als ze de grond raken, zijn ze dood. Uit ervaring – want ik volg de gangen van het R.I.L. nu al geruime tijd – weet ik dat de training meestal uitmondt op hoogoplopende discussies over wie al dan niet dood is ondertussen en hoeveel maal. Keihard zijn ze. Onkruid. Onuitroeibaar.
De Nintendo’s liggen op een struikelplekje zichzelf op te laden. Een beetje verderop versiert een teenslipper ongegeneerd twee afstandsbedieningen. Een troepje playmobil-mannetjes liggen te zieltogen achter de zetel. Van een moeizaam opgebouwd legohuis rest enkel nog een ruïne; de brokstukken meters ver her en der verspreid. Maar nog steeds geen terroristen te bekennen. Voor de trap een slordige rij Disney-pinnetjes, de kinderversie van landmijnen waar moederezel resoluut weigert een tweede maal in te trappen.
Op de derde trede struikel ik bijna over twee knuffels die de val van boven duidelijk niet overleefd hebben. Ik sluip geruisloos de trap op. De speelkamer staat wijd open. De ravage daar is werkelijk niet te overzien. Ik overdrijf niet als ik hier spreek over een barricade: poppen, verkleedkledij, plastic eten, pannen en potten, auto’s, een half afgebroken keukentje werden hier bewust opgeworpen om mij de toegang te ontzeggen. Even vermoed ik een hinderlaag, maar dan wordt mijn aandacht getrokken door een streep licht die door de openstaande wc-deur valt. Bij nader onderzoek blijkt dat de wc-bril nog omhoog staat en er niet doorgespoeld werd. Een overduidelijk bewijs dat verdachte nummer één hier geweest is. De kamer van deze verdachte ligt er echter zoals altijd relatief netjes bij.
In de kamer van verdachte twee is de grond bezaaid met nepgeld en lege snoepzakjes. Verscheidene paren prinsessenschoenen hebben de zoektocht naar hun partner opgegeven. Maar er is meer aan de hand. Op het bed ontwaar ik onder het laken een enorme bobbel. Daar ligt iets. En het ligt daar heel stil. Een klein uitgevallen kameel, een monster? Ik weet het niet. Maar daarvoor ben ik niet hier. Ik zoek de guerrilla, die twee leden van het extremistische R.I.L. Ze moeten en zullen deze aanslag opeisen.
Ik negeer het bed en zet de zoektocht verder.
“Niemand onder het bed!” roep ik luidkeels. “En niemand in het prinsessenkasteel! Ach, waar zitten die duivels toch? Achter de deur misschien? Ook al niet! Ik weet het niet meer! Onder het roze paard? Helemaal niks! Waar moet ik nu toch zoeken? Wanhopig ben ik!”
De dwergkameel rijst plotseling de lucht in en maakt zich bekend:
“Hier zijn we, mama, je hebt ons niet gevonden!”
gillen mijn kinderen strijdvaardig.
De straf is zwaar: een kietelsessie krijgen ze, tot ze me smeken om ermee op te houden.
En dan is het tijd voor ernstige zaken. Ze zien er dan misschien schattig uit, maar vergis je niet. Keihard zijn ze. Dat blijkt eens te meer nadat ik hen streng opdraag om de rommel onmiddellijk op te ruimen.
R.I.L. wil daar niets van weten:
“O nee hoor, jij mag opruimen, mama.’
Wat een bespottelijk idee van die dwaze moeder ook; ooit al eens een terrorist zien puinruimen?
Ik waar voorzichtig door de plaats van de misdaad. Op de tafel in de woonkamer liggen Ken en Barbie te verzuipen in hun blitse bad. Ken op zijn buik. Barbie in tegenovergestelde richting op haar rug met haar benen omhoog. Het ziet er niet goed uit. Ook de andere barbies liggen uitgeteld en half ontkleed langs het zwembad in de meest oncomfortabele houdingen. De helft van het water is ver buiten het bad gespat. Op het eerste zicht lijkt het een zwaar uit de hand gelopen feestje. Cocktails in combinatie met hoge temperaturen, zoiets.
Niemand lijkt alleszins nog in staat om in de roze auto die slordig naast het zwembad geparkeerd staat te springen om de drenkelingen naar de spoed te brengen. Vooraleer ik de ravage verder ga onderzoeken, red ik het onfortuinlijke koppel uit het bad en droog hen af. Ontdek dan bij toeval dat er iets mis is met hun hoofden. De uitgerekte lijven zijn solide, maar die perfecte kopjes kan je zo, met een zeker sadistisch genoegen moet ik bekennen, tussen duim en wijsvinger platdrukken. Altijd al geweten dat een gevuld hoofd en lange benen niet samen gaan.
Voor de televisie heeft de verzetsgroepering R.I.L. (Rommel Is Leuk) een stonehenge cirkel van stoelen en tafeltjes achtergelaten, één stoel ligt nogal ongelukkig op zijn zijkant. Ik weet wat dit betekent. Hier werd een levensgevaarlijk parcours afgelegd waarbij de strijders van obstakel naar obstakel dienden te springen. Als ze de grond raken, zijn ze dood. Uit ervaring – want ik volg de gangen van het R.I.L. nu al geruime tijd – weet ik dat de training meestal uitmondt op hoogoplopende discussies over wie al dan niet dood is ondertussen en hoeveel maal. Keihard zijn ze. Onkruid. Onuitroeibaar.
De Nintendo’s liggen op een struikelplekje zichzelf op te laden. Een beetje verderop versiert een teenslipper ongegeneerd twee afstandsbedieningen. Een troepje playmobil-mannetjes liggen te zieltogen achter de zetel. Van een moeizaam opgebouwd legohuis rest enkel nog een ruïne; de brokstukken meters ver her en der verspreid. Maar nog steeds geen terroristen te bekennen. Voor de trap een slordige rij Disney-pinnetjes, de kinderversie van landmijnen waar moederezel resoluut weigert een tweede maal in te trappen.
Op de derde trede struikel ik bijna over twee knuffels die de val van boven duidelijk niet overleefd hebben. Ik sluip geruisloos de trap op. De speelkamer staat wijd open. De ravage daar is werkelijk niet te overzien. Ik overdrijf niet als ik hier spreek over een barricade: poppen, verkleedkledij, plastic eten, pannen en potten, auto’s, een half afgebroken keukentje werden hier bewust opgeworpen om mij de toegang te ontzeggen. Even vermoed ik een hinderlaag, maar dan wordt mijn aandacht getrokken door een streep licht die door de openstaande wc-deur valt. Bij nader onderzoek blijkt dat de wc-bril nog omhoog staat en er niet doorgespoeld werd. Een overduidelijk bewijs dat verdachte nummer één hier geweest is. De kamer van deze verdachte ligt er echter zoals altijd relatief netjes bij.
In de kamer van verdachte twee is de grond bezaaid met nepgeld en lege snoepzakjes. Verscheidene paren prinsessenschoenen hebben de zoektocht naar hun partner opgegeven. Maar er is meer aan de hand. Op het bed ontwaar ik onder het laken een enorme bobbel. Daar ligt iets. En het ligt daar heel stil. Een klein uitgevallen kameel, een monster? Ik weet het niet. Maar daarvoor ben ik niet hier. Ik zoek de guerrilla, die twee leden van het extremistische R.I.L. Ze moeten en zullen deze aanslag opeisen.
Ik negeer het bed en zet de zoektocht verder.
“Niemand onder het bed!” roep ik luidkeels. “En niemand in het prinsessenkasteel! Ach, waar zitten die duivels toch? Achter de deur misschien? Ook al niet! Ik weet het niet meer! Onder het roze paard? Helemaal niks! Waar moet ik nu toch zoeken? Wanhopig ben ik!”
De dwergkameel rijst plotseling de lucht in en maakt zich bekend:
“Hier zijn we, mama, je hebt ons niet gevonden!”
gillen mijn kinderen strijdvaardig.
De straf is zwaar: een kietelsessie krijgen ze, tot ze me smeken om ermee op te houden.
En dan is het tijd voor ernstige zaken. Ze zien er dan misschien schattig uit, maar vergis je niet. Keihard zijn ze. Dat blijkt eens te meer nadat ik hen streng opdraag om de rommel onmiddellijk op te ruimen.
R.I.L. wil daar niets van weten:
“O nee hoor, jij mag opruimen, mama.’
Wat een bespottelijk idee van die dwaze moeder ook; ooit al eens een terrorist zien puinruimen?
Reacties